Spijsvertering

Het doel van de spijsvertering is het opgenomen voedsel en vocht zo om te zetten dat het door de darmwand kan passeren en door het bloed opgenomen en vervoerd kan worden.

Duiven zijn graaneters. Dit betekent dat hun voedsel hoofdzakelijk bestaat uit granen, zaden en peulvruchten. Ook nuttigen ze zo nu en dan wat bladgroente. Bij uitzondering zullen ze wel eens dierlijk voedsel opnemen, zoals een wormpje of een slakje, hoewel hun darmstelsel niet is ingesteld op veel dierlijk voedsel.

Grit en steentjes worden ook opgenomen om als molenstenen te dienen in de spiermaag bij de vermaling van het voer.

Het voedsel dat opgenomen wordt, wordt niet zoals bij zoogdieren in de bek fijngekauwd en vermengd met speeksel, omdat bij duiven tanden en kiezen ontbreken. Wel zitten er in het monddak vele kleine speekselkliertjes.

Het voedsel gaat direct via de slokdarm naar de krop, die in feite een uitzakking is van de slokdarm. Daar wordt het tezamen met het opgenomen water en het speeksel gekweekt. Vervolgens komt in de kliermaag, waar verteringssappen met enzymen worden toegevoegd.

In de spiermaag vindt de vermaling plaats door de opgenomen steentjes en de krachtige samentrekking van de maagwand. Dat komt de voedselbrij in de dunne darm.

De duif heeft praktisch alleen maar dunne darm, geen functionele blinde darm en slechts een zeer korte dikke darm. De cloaca heeft o.a. een functie bij het terugresorberen van water uit de urine.

In de dunne darm worden door de alvleesklier bepaalde verteringssappen toegevoegd, die helpen bij de omzettingen van de koolhydraten.

De lever produceert gal die via een afvoergang in de darm komt. De postduif heeft geen gal blaas, waarin de gal bewaard wordt en van waaruit deze afgegeven kan worden, zoals bij zoogdieren en vele andere vogels, maar de gal loopt bij postduiven direct vanuit de lever naar de darm op de voedselbrij om de daar aanwezige vetten te emulgeren dat wilt zeggen zover te verkleinen dat ze door de darmwand kunnen worden opgenomen. Ook al is er geen voedsel in de darm, toch blijft er gal vanuit de lever naar de darm vloeien; vandaar dat de ontlasting groenig is als de duif enige tijd niet gegeten heeft (o.a.bij thuiskomst van de vlucht).

In de darmen zijn bij zoogdieren verschillende soorten bacteriën aanwezig, die noodzakelijk zijn bij de omzettingen van het voedsel. Al deze bacteriën tezamen noemt men de darmflora. Bij de duiven is deze flora nauwelijks aanwezig en dus niet van groot belang voor het bacterieel omzetten van voedselbestanddelen. Een verstoring van de flora door antibiotica zoals dat bij mensen het geval is, zien we niet bij duiven, vandaar de grote verdraagzaamheid voor antibiotica bij duiven. In de dikke darm en de cloaca wordt de voedselbrij ingedikt, het vocht wordt door de darm opgenomen, zodat de ontlasting een vaste vorm heeft.

De afvoergangen van de nieren monden ook uit in de cloaca waar het vocht van de enigszins ingedikte urine verder wordt opgenomen en het restant van de urine, de witte urinezuurkristallen als poeder op de ontlasting komt te liggen; tezamen vormt dit nu de ontlasting van de duif.

De urine komt eerst in het cloacagedeelte van de darm en wordt daaruit voor een groot deel weer door het lichaam opgenomen. Een duif is erg zuinig met zijn vocht.

 

Lever

In de buikholte van de duif neemt de lever een grote plaats in. Ze bestaat bij duiven uit twee lobben. Als bij een sectie een duif wordt opengemaakt, terwijl de duif in rugligging ligt en het borstbeen verwijderd wordt, zien we onmiddellijk de twee leverlobben liggen.

Bij enige routine ziet men al snel wanneer er iets aan de lever mankeert. De kleur is dan bleek, te rood of er zitten vlekken op de lever. De randen zijn soms te bol en de lever kan te groot of te klein zijn. De vergroting van de lever kan bijvoorbeeld veroorzaakt zijn door stuwing en allerlei infecties zoals het herpesvirus en adenovirusinfectie's en ook vervetting. De lever kan soms zo sterk vergroot zijn dat de andere buikorganen weggedrukt worden en dan is er dikwijls sprake van leucose.

Als de lever wat papperig, bleek en bol is, spreken we van leverdegeneratie. Dit wordt veroorzaakt door langer durende ontstekingen. Bij plekken op de lever kan er o.a. sprake zijn van paratyfus of 't geel. Een leverstoornis zal snel aan een duif worden opgemerkt, want de lever heeft diverse belangrijke functies.

1.

De lever reinigt als het ware het bloed, ontdoet het bloed van schadelijke afvalstoffen en zet deze om in onschadelijke producten. Het bloed wordt naar de lever gevoerd via de leverslagader die voor de zuurstofvoorziening van de lever zorgt. Anderzijds wordt het zuurstofarme bloed via de poortader ook naar de lever gevoerd. Dit bloed bevat veel glucose en andere voedingsstoffen die vanuit het darmkanaal zijn opgenomen in het bloed. Het zuurstofarme bloed wordt via de leverader afgevoerd.

2.

De lever breekt de dode rode bloedcellen af en zorgt dat het vrij gekomen ijzer weer beschikbaar komt voor de vorming van nieuwe rode bloedlichaampjes in het beenmerg. Bij de afbraak van rode bloedcellen komen de galkleurstoffen vrij. Deze worden via de darm uitgescheiden en geven de bruine kleur aan de ontlasting.

De functie van de gal, zoals reeds eerder gezegd in de lever geproduceerd, is het emulgeren (verdelen in kleine bolletjes) van het vet in de darmen, zodat dit beter opgenomen kan worden.

3.

In de lever wordt o.a. glycogeen opgeslagen als reservestof. Dit wordt, als er behoefte aan is, weer omgezet in glucose dat als brandstof fungeert. Bij duiven is dit maar een onbelangrijk deel van de brandstofvoorziening. Naast de koolhydraatstofwisseling heeft de lever ook een belangrijke functie in de eiwitstofwisseling. De lever breekt bepaalde eiwitten tot aminozuren af en bouwt hiervan weer lichaamseigen eiwitten op. Deze worden weer voor de opbouw van het lichaam gebruikt. De lever is ook instaat om een teveel aan aminozuren af te breken. Ook is de lever in staat om vetzuren te maken.

 

Milt

De milt is bruin van kleur, ligt achter de maag en is vrij moeilijk te vinden. Hij is vrij klein, zo klein als een halve duivenboon, maar bij een gegeneraliseerde ontsteking door bacteriën of virussen kan ze wel drie keer zo groot worden.

De milt is belangrijk bij de aanmaak van bloedcellen. Bovendien vormt ze antistoffen bij een infectie.

 

Alvleesklier

De alvleesklier ligt in een lus van de dunne darm en is roze van kleur. Hij is ongeveer 3 centimeter lang. Zijn hoofdfunctie is het suikergehalte van het bloed op peil te houden. Ook produceert de pancreas enzymen voor de vertering van de koolhydraten en de vetten in de darmen.

 

Hormoonklieren

Belangrijke hormoonproducenten zijn de geslachtsorganen. Het vrouwelijke eierstok produceert de hormonen progesteron en oestrogeen en de testis (zaadbal) van de doffer het hormoon testosteron. Deze hormonen reguleren o.a de voortplanting en moeten soms bij oudere duiven ingespoten worden om een gestoorde werking weer te activeren.

Bij duivinnen wordt vaak een combinatie van de hormonen LH en FSH ingespoten. Dit zijn hormonen die in het centrale hormoon regulatiecentrum, de hypofyse, gemaakt worden en de geslachtsorganen beïnvloeden. Bij doffers met bevruchtingsproblemen wordt soms het hormoon testosteron ingespoten of in tabletten toegediend.

 

Bijnier

Een andere hormoonklier is de bijnier. In de bijnierschors wordt namelijk o.a. het glucocorticoteroide hormoon gemaakt. Bij duiven schijnt dat voornamelijk het corticosteron te zijn. Toediening van dit hormoon van buitenaf gedurende langere tijd geeft zelfs in lage dosering een uitschakeling van wering van de bijnier. Deze maakt dan zelf geen hormoon meer en dat heeft voor de duif op den duur ernstige gevolgen. We zien dan een grote gevoeligheid voor stress, snel vermoeid raken, de duiven krijgen een te laag bloedsuikergehalte, de vetstofwisseling raakt ontregeld en er wordt te weinig water uitgescheiden.

 

Schildklier

Een ander belangrijke hormoonklier is de schildklier. Deze komt bij duiven wel eens ter sprake in verband met jodiumtoediening. 

Het schildklierhormoon thyroxine beïnvloedt o.a. de stofwisseling en de geslachtsklieren. Een van de bouwstenen voor het hormoon thyroxine is jodium. Ook de rui van de duiven staat sterk onder invloed van de schildklier, samen met de geslachtshormonen.

 

Bijschildkliertjes

De hormoonklieren die invloed hebben op de calcium en fosforstofwisseling zijn de bijschildkliertjes. Zij geven het paraathormoon af dat aangrijpt op het botweefsel, op de nier en op de calciumopname uit de darm.

Vitamine D versterkt de werking van het paraathormoon. Alhoewel het laats besproken is de hypofyse (erwtvormige klier) in de hersenen de belangrijkste regulator van de hormonen. Hij beïnvloedt o.a. de schildklier, de geslachtsklieren, de bijnierschors en de alvleesklier die zoals gezegd, het suikerregulerende hormoon insuline maakt. Ook heeft hij een functie in de uitscheiding van urine en de aanzet tot de vorming van de kropmelk. Als er teveel van een hormoon komt, reguleert de hypofyse dat weer met een zogenaamde feedback systeem.

 

Nieren

De nieren liggen in de buikholte hoog en vast tegen de rug aan en zijn symmetrisch geplaatst tegen een plaat die uitloopt vanuit de wervels ter hoogte van het bekken. Ze zijn langwerpig en verdeeld in 3 lobjes. De nieren zijn lichtbruin van kleur. Vanuit de nieren loopt een afvoerbuis voor de urine naar de cloaca. De duif heeft dus geen urineblaas. De urine komt in de cloaca op de ontlasting terecht en wordt daarmee samen uitgescheiden.

Via de nierslagaders komt het bloed in de nieren die daaruit de schadelijke en overtollige stoffen halen. Verder voeren ze het overtollige water en zouten af. Dat gebeurt in de nierschors en het niermerg, terwijl in het nierbekken de afvalstoffen verzameld worden. Veel van het aanvankelijk door de nieren uitgescheiden water wordt weer teruggeresorbeerd; voor een deel in de nieren en voor een deel in de cloaca. Wat bij duiven overblijft is, in het normale geval, een kapje van witte urinezuurkristallen op de ontlasting. Bij nieraandoeningen o.a. chronische nierontsteking bij paramyxo zien we dat de duiven te veel drinken omdat ze blijkbaar niet in staat zijn om voldoende vocht terug te resorberen en dat de urine als een plasje wordt uitgescheiden. Ook door nervositeit zien we een overvloed van urine met waterige uitscheiding in plaats van het witte kapje.

 

Geslachtsorganen

Bij duivinnen is, in tegenstelling tot zoogdieren, alleen het linker gedeelte van de eierstok ontwikkeld. De geslachtsorganen bestaan uit een eierstok, een eileider en een baarmoeder.

Bij het mannelijk dier zijn de geslachtsorganen wel symmetrisch, dus aan beide zijden ontwikkeld, zodat er twee teelballen en twee zaadleiders zijn.

De eierstok ligt tegen de voorste linker nierkwab. Tegen de tijd dat er een eitje vrijkomt is hij sterk vergroot. Het begin van de eileider bestaat uit een trechter, waarin het losgelaten eitje opgevangen wordt. De eileider is gekronkeld en gaat over in de uterus, waar het ei enige tijd verblijft. De uterus eindigt in de cloaca.

De twee teelballen bij de doffer liggen tegen de voorste lobben van de nieren en de rug aan en zijn wit van kleur. In de wintermaanden als de doffers niet gepaard zijn, zijn de teelballen ongeveer 1 centimeter groot; in de tijd dat de doffers drijven en tijdens het weduwschap zijn ze sterk vergroot. De zaadleiders zijn zeer dunne buisjes, die vlak bij de urineleiders lopen en ook uitmonden in de cloaca.