Skelet

Het skelet of geraamte heeft ten doel bescherming te bieden aan de belangrijke organen, zoals ogen, hersenen, hart, longen enz. en geeft verder stevigheid aan het lichaam. Zonder de beenderen zouden de skeletspieren onwerkzaam zijn.

Bovendien worden in het beenmerg de verschillende bloedcellen gevormd; bij de duif is dit vooral in de ribben, de bekkenbeenderen en het dijbeen .

 

De beenderen bestaan uit eiwit en kalkzouten. Om het gewicht van de beenderen zo licht mogelijk te houden, wat voor het vliegen noodzakelijk is, zijn de meeste beenderen hol en bevatten lucht; vooral de beenderen van vleugel, borst en dij. De holle ruimte in sommige beenderen staat in verbinding met de luchtzakken.  

 

De schedel bestaat uit verschillende beenderen, die met elkaar vergroeid zijn. Opmerkelijk zijn de grote oogkassen. .De onderkaak is met een gewricht aan de bovenkaak verbonden.  

 

De duif heeft 14 halswervels; de rug, lenden en heiligbeenwervels zijn vergroeid tot een geheel. Met de 7 staartwervels eindigt de wervelkolom. De laatste staartwervel heeft een kam. De wervelkolom is dus alleen beweeglijk bij de hals en de staart, terwijl het middengedeelte stijf en stevig is. Dat is nodig omdat dit gedeelte van het geraamte bij het staan van een duif het vaste punt is; bij het vliegen is het relatief grote borstbeen het vaste punt.  

 

1. Schedel

10. Lendenwervels 19. Vingerkootjes 28. Heupgewricht
2. Bovensnavel 11. Staartwervels 20. Schoudergewricht 29. Bovenbeen
3. Neusopening 12. Bovenarm 21. Schouderblad 30. Kniegewricht
4. Ondersnavel 13. Ellebooggewricht 22. Ravenbeksbeen 31. Scheenbeen
5. Oogkas 14. Spaakbeen 23. Vorkbeen 32. Hakgewricht
6. Atlas 15. Ellepijp 24. Ribben 33. Loopbeen
7. Draaier 16. Polsgewricht 25. Borstbeenkam 34. Achterteenkootjes
8. Halswervel 17. Duim 26. Heupbeen 35. Teenkootjes
9. Borstwervels 18. Middenhandsbeenderen 27. Legbeentje


Het grootste been van de duif is dan ook het borstbeen. Het bestaat uit een groot licht gebogen beenstuk met aan de onderkant een forse kam. Aan de voorzijde is het borstbeen verbonden met de sleutelbeenderen en de ravenbeksbeenderen. Deze twee laatste beenderen tezamen vormen met het schouderblad de schoudergordel. Het ravenbeksbeen is bij zoogdieren slechts een uitsteeksel van het schouderblad; bij de duiven is dit een groot bot. Dat is van belang omdat hieraan en aan het borstbeen met zijn grote kam de vliegspieren zijn bevestigd; dit zijn de belangrijkste spieren van de duiven.  

 

De vleugelbeenderen bestaan uit de bovenarm (een groot hol been), het spaakbeen en de ellepijp (die groter is dan het spaakbeen), twee middenhandsbeentjes met het duimbeen en vervolgens enkele lange beentjes, die overeenkomen met de vingers. De beweeglijkheid van de vleugel is groot, alhoewel veel spieren en pezen naar al deze vleugelbeenderen lopen.

Het schoudergewricht ligt aan de voorkant van de borst. Het ellebooggewricht ligt hoger en aan de zijkant van de borst. Dit gewricht kunnen we gemakkelijk betasten bij een gespreide vleugel.  

 

Het volgende gewricht is de pols, de overige gewrichten zijn moeilijk te voelen. Het bekken is stevig en onbeweegbaar en bestaat uit de heupbeenderen en het heiligbeen. Schuin naar beneden lopen twee dunne beenderen; de legbeentjes. Ze zijn duidelijk te voelen. Ze zijn enigszins buigzaam en bij het leggen van een ei wijken ze iets uiteen.  

 

De poot wordt gevormd door het dijbeen, verbonden door middel van de knie met het scheenbeen en het kuitbeentje. Het loopbeen (waar de voetring om zit) is te vergelijken met ons middenvoetsbeentje. Het gewricht tussen scheenbeen en loopbeen is de hak. De poot eindigt met drie tenen naar voren en één teen naar achteren.  

 

Spieren

Skeletspieren kunnen onderverdeeld worden in twee groepen (het verschil is onder de microscoop duidelijk zichtbaar):

De witte (lichte) spieren;

De witte spieren bevatten weinig fijne bloedvatvertakkingen en weinig spiereiwitten, wat betekent dat ze over een geringe zuurstofvoorraad beschikken. De werking is weliswaar krachtig en snel, maar ze zijn snel vermoeid, mededoor de vorming van afvalstoffen; melkzuur. Als energiebron fungeren vooral de koolhydraten, spierglycogeen en glucose, aangevoerd vanuit het bloed.

De rode (donkere) spieren;

De rode spieren bevatten meer myoglobine en meer fijne bloedvatvertakkingen. Rode spieren kunnen gedurende langere tijd samentrekken zonder vermoeid te raken. Als energiebron fungeren vooral vetten uit de spieren en vrije vetzuren uit het bloed. De omzettingen van voedingsstoffen tot energie (in dit geval samentrekken van de spieren) is erg ingewikkeld, waarbij het adenosinetrifosfaat en de citroenzuurcyclus een grote rol spelen.

 

De loopspieren van de mens bestaan voornamelijk uit witte spieren; dus krachtig maar snel vermoeid. Door training kunnen spieren zich aanpassen (veranderen) en meer rood worden en het daardoor langer volhouden. Bij de duif bestaan de vliegspieren voor het grootste deel uit rode spieren. Wij kunnen ons voorstellen dat door training de vliegspieren nog krachtiger worden of zelfs nog minder snel vermoeid raken, al naar gelang de duur van de training. Daarom is een training en/of het wegbrengen van de duiven een goede zaak.

 

Borstspieren

De borstspieren (vliegspieren) zijn de belangrijkste spieren van de duif. Deze liggen langs de kam van het borstbeen en zijn duidelijk herkenbaar en voor de liefhebber goed te beoordelen; ze moeten gezwollen, stevig en roze van kleur zijn.

 

Grote vliegspier

De grote oppervlakkige vliegspier loopt van het borstbeen naar de onderzijde van de opperarm en dient voor de neerwaartse beweging van de vleugel.

 

Kleine vliegspier

De aanhechting van de dieperliggende kleine vliegspier begint ook bij het borstbeen en loopt naar de bovenzijde van de opperarm en dient voor de opwaartse vleugelslag .

 

Bloed en bloedsomloop

Het bloed bestaat uit cellen en plasma; de cellen zijn onderverdeeld in rode en witte bloedcellen en bloedplaatjes. De rode bloedcellen zijn in staat om de zuurstof vanuit de longen op te nemen en deze weer af te staan op plaatsen waar er behoefte aan is.

De witte bloedcellen doen hun werk bij de afweer bijvoorbeeld het onschadelijk maken van bacteriën. De bloedplaatjes dienen voor de bloedstolling. In het plasma zitten de stoffen, die getransporteerd moeten worden zoals voeding- en afbraakstoffen (o.a. koolzuur), hormonen en afweerstoffen.

 

De bloedsomloop is niet alleen noodzakelijk voor het transport van de in het bloed aanwezige stoffen, maar ook voor de warmte.

Om meer warmte op een plaats te krijgen, zijn de eindbloedvaten in staat zich te verwijden, zodat daar meer bloed komt en dus meer warmte. Bij infecties zullen er meer afweerstoffen moeten zijn en dus meer bloed; het gevolg is dat die plaats roder wordt.

Komt er in plaats van meer bloed, minder dan normaal, dan zal die plaats bleker worden of een meer blauwe kleur krijgen. Denk bijvoorbeeld aan het blauwvlees van de borstspieren. Om zijn transportfunctie goed te kunnen vervullen, moet het bloed voortdurend door het gehele lichaam stromen. Dit geschiedt door een systeem van buizen; de bloedvaten. De voortbewegende kracht, die voor de stroming zorgt, wordt.geleverd door het hart, een sterke spier die werkt als een zuigperspomp.

 

Uit het hart ontspringen de slagaders, die vele vertakkingen hebben en daarbij steeds dunner worden.

 

De haarvaten verenigen zich weer tot grotere bloedvaten die anderen genoemd worden en die het 'afgewerkte bloed' naar het hart terugvoeren. Het hart pompt bij een duif met een gemiddelde van 240 slagen per minuut. Bij grotere inspanningen (dus wanneer er meer zuurstof uit het bloed naar de weefsels moet) kan het aantal hartslagen oplopen tot wel 400.

 

De duif heeft, net als de mens, een dubbele bloedsomloop; de grote en de kleine bloedsomloop.  

 

Het hart is verdeeld in twee helften; een linker en een rechter helft. Elke harthelft bestaat uit een boezem met een gespierde wand waar het bloed instroomt via de aders en een kamer met een gespierde wand, van waaruit het bloed in de slagaders geperst wordt.  

 

De kleine bloedsomloop gaat van het hart naar de longen; in de longen heeft de gas wisseling plaats: zuurstof word door het bloed op genomen en koolzuur afgegeven. Het zuurstofrijke bloed gaat nu weer naar het hart. Het zuurstofrijke bloed word nu via de grote lichaamsslagader, de aorta, naar de weefsels geperst. Het hart heeft dus een zeer belangrijke functie. Ten alle tijden (dus ook tijdens de slaap) moet het zorgen dat er een goede doorstroming van het bloed door het gehele lichaam plaats vind. Bij stilstand kunnen er geen voedingsstoffen aangevoerd worden en sterft het weefsel af. de functie van het bloed is niet alleen te zorgen dat alle weefsels van zuurstof voorzien worden en koolzuur afgevoerd word, maar ook het transport te verzorgen van de voedingsstoffen, zoals bepaalde suikers (glycogeen), eiwitten en het afvoeren van afbraakproducten.

Ook de hormonen (dit zijn de stoffen afkomstig van de hormoonklieren in het lichaam, zoals de bijnieren, de schildklier en andere endocrieneklieren) moet getransporteerd worden.  

 

Een goede bloedsomloop is dus noodzakelijk voor een goed functioneren van een lichaam en het zal duidelijk zijn dat dat bij een duif in topvorm te allen tijden het geval is. Een duidelijk teken waaraan we kunnen controleren of de duif in conditie is, vinden we in de vormstip op de borstbeenkam. Dit is een kleine dunne ader, die normaal niet of nauwelijks te zien is. Bij een duif in topvorm zal ofwel de bloeddruk verhoogd en/of het bloedvat verwijd zijn. Dit bloedvat zal dan extra gevuld zijn wat voor ons een teken is dat de bloedsomloop optimaal functioneert. Een kale neus is een teken dat de duif niet in conditie is. Het is namelijk gebleken dat de bloedsomloop te plaatse niet goed is en dat er niet voldoende voedingsstoffen aangevoerd worden om de nieuwe veren te laten groeien.

De kleur van de spieren is sterk afhankelijk van de samenstelling van het bloed in die spieren. De blauwe kleur van de spieren wijst erop dat er ofwel niet voldoende doorstromingen is en/of dat de samenstelling van het bloed niet optimaal is.